All right Unit 1 England Vocabulary
Across
- 3. Brit
- 4. Italiaans
- 6. begrijpen
- 11. gaatjes in oren
- 12. natuurkunde/scheikunde
- 16. nakijken
- 17. Grieks
- 18. Brits
- 22. pukkel
- 23. studeren; leren
- 26. geschiedenis
- 28. middelbare school
- 29. pakken
- 31. verhuizen
- 36. Amerikaans
- 37. Duits
- 41. beugel
- 42. middelbare school
- 45. vak
- 47. buitenlands
- 48. familieleden
- 50. knap (uiterlijk)
- 51. familie zijn van
- 52. moeilijk
- 54. muziek
- 55. kaal
- 56. buurman; buurvrouw
Down
- 1. gescheiden
- 2. voorstellen
- 5. Frans
- 7. luisteren
- 8. rooster
- 9. gym
- 10. aardrijkskunde
- 13. hoofdstad
- 14. snor
- 15. Spaans
- 19. Nederlands
- 20. schouderlengte
- 21. Europees
- 24. Belgisch
- 25. pukkel
- 27. geïnteresseerd (zijn) in
- 30. sproet
- 32. getrouwd
- 33. golvend
- 34. Frans
- 35. volkslied
- 38. in het buitenland
- 39. enig kind
- 40. ansichtkaart
- 43. kunst
- 44. brugklas
- 46. grens
- 49. wiskunde
- 53. lievelings-