Eenheid 1, les 1 + 2

12345678910
Across
  1. 3. Een neus met een puntje dat een beetje omhoog wijst.
  2. 5. Hoe je van binnen bent.
  3. 7. Hoe iemand eruit ziet.
  4. 9. Hij/zij is heel snel boos, erg ……………………
  5. 10. Het gebeurt bijna nooit. Het gebeurt …………
Down
  1. 1. Zo kun je een grote, onvriendelijke man noemen. De …………….
  2. 2. Nogal dun, maar niet te mager.
  3. 4. Als iets moeilijk is, je snapt het niet meteen.
  4. 6. Zo noem je een klein en beetje gemeen lachje. De ……..
  5. 8. Als iemand een beetje dik is, kun je zeggen dat hij/zij ………… is.