Eenheid 10, les 5 + 7

12345678
Across
  1. 1. het grappige van iets. Een persoon kan dit hebben, dan is hij/zij erg grappig.
  2. 5. Steeds, voortdurend.
  3. 6. Je moet leren om niet zo snel boos te worden: om jezelf in …… te houden.
  4. 7. In plaats van zeggen dat de nacht begint kun je ook zeggen dat de nacht …….
  5. 8. Een grote overwinning.
Down
  1. 1. ‘jij ben ook nooit ergens van op de ……’Ofterwijl: jij weet ook nooit iets!
  2. 2. Een ding dat erg groot is.
  3. 3. Iets dat haal zwaar is.
  4. 4. Schreeuwen om te laten merken dat je ergens enthousiast over bent of omdat je iets juist niet goed vindt.