English words unit 1
Across
- 3. bijeenkomst
- 4. aannemelijk
- 7. informeel
- 10. organiseren
- 12. bijwonen
- 14. bedoelen
- 18. kenmerk
- 19. doel
- 20. zich ontwikkelen
Down
- 1. dozijn
- 2. zich verspreiden
- 5. time vrije tijd
- 6. moedig
- 8. richten op
- 9. vormgeven
- 11. toevoeging
- 13. verbinden
- 15. to de neiging hebben om
- 16. in de rij staan
- 17. to aanspreken