English words Unit 1
Across
- 1. baseren (op)
- 4. bijwonen
- 5. verduidelijken
- 7. hedendaagse
- 9. wegwerp
- 10. aangeven
- 11. organiseren
- 13. bezighouden
- 15. enorm
- 17. aannemelijk
- 19. beperking
Down
- 2. bijzonder
- 3. toevoeging/aanvulling
- 6. voorzien van,verschaffen
- 8. verkrijgen
- 11. vooruitgang
- 12. buitensporig
- 14. neiging
- 16. winkelier
- 18. begeleiden