Fruit en groenten

1234567891011
Across
  1. 2. Ik ben een rode, ronde groente. Ik word vaak gegeten samen met sla
  2. 3. Ik ben geel fruit. Ik ben lang en krom. Aapjes vinden mij erg lekker.
  3. 5. Ik ben een lange, groene groente. Jullie gaan vandaag met mij iets lekkers maken.
  4. 6. Ik besta in het groen of in het blauw. Ik hand in een trosje samen in allemaal kleine bolletjes.
  5. 7. Ik ben een groene groente. Als je mij veel eet, word je erg sterk. Net zoals Popeye.
  6. 8. Ik ben een grote oranje groente. Tijdens Halloween zetten mensen mij voor hun deur en snijden ze een gezichtje in mij.
  7. 11. Ik ben een oranje groente. Ik ben lang en smal. Als Sinterklaas langskomt, geef je mij vaak aan het paard van Sinterklaas.
Down
  1. 1. Ik ben ovaal en ik zie er geel uit. Als je in mij bijt, trek je gekke bekken omdat ik zo zuur ben.
  2. 4. Ik ben fruit. Je koopt me in een bakje. Ik ben rood van kleur en bovenaan heb ik een groen kroontje. Soms maken ze ijs van mij.
  3. 5. Ik ben rood fruit. Meestal hang ik per twee. Vanbinnen heb ik een harde pit
  4. 9. In het Frans heet ik 'un melon'
  5. 10. Ik ben een groene groente en ik besta vooral uit bladeren. Ik lig vaak op een smosje.