Grammatica brugklas, 3
Across
- 2. We noemen een werkwoord ..... als het in de zin aangeeft de tijd en en enkelvoud of meervoud.
- 4. Het zinsdeel waar je aan of voor voor kunt zetten of weglaten noemen we ..... voorwerp.
- 5. Ons nieuwe bijgebouw ruikt nog erg nieuw. "Ons"is in deze zin ......... voornaamwoord.
- 7. Een zin met een ..... gezegde heeft een gezegde waarin alleen werkwoorden staan.
- 10. Een ander woord voor het hele werkwoord is..... ?
Down
- 1. Wat voor een werkwoord is "hebben" in de zin: Hebben zij dat gemaakt?
- 3. Een ..... heb je nodig om een zin met een naamwoordelijk gezegde te kunnen maken.
- 5. Ik vind dat een erg leuk programma. Wat voor een bepaling is "erg leuk"?
- 6. Rotterdam is een ..... naamwoord
- 8. Het woord "niet" is een .....(woordsoort)
- 9. Ik heb dat gisteren nog aan hem gevraagd. In deze zin is "dat" een ..... voorwerp.