5. Planten
Across
- 2. Deel van de plant waarmee water met mineralen uit de bodem wordt opgenomen.
- 5. Groepjes vaten bij elkaar in een plant.
- 7. Deel van de bloem waar de andere delen van de bloem op vastzitten.
- 9. Zitten in een vruchtbeginsel, na de bevruchting groeien ze uit tot zaden.
- 11. Mannelijke voortplantingscellen van de plant; worden in de helmknoppen van de meeldraden gemaakt.
- 12. Planten die water nodig hebben voor de stevigheid.
- 13. Buisje dat na de bestuiving uit een stuifmeelkorrel groeit.
- 15. Groene bolletjes in het cytoplasma van een plantencel, hier vindt de fotosynthese plaats.
- 16. Bovenste deel van de stamper, waar bij de bestuiving stuifmeel aan blijft plakken.
- 18. Zorgt voor de voortplanting van planten; hier ontstaan vruchten en zaden.
- 19. In de topjes van de stengels en wortels maakt de plant nieuwe cellen bij, waardoor de stengels en wortels steeds langer worden.
- 20. Onderste deel van een meeldraad.
- 24. Kleine openingen in het blad; hierdoor verdampt water.
- 26. Cellen met veel houtstof in de celwanden.
- 29. Blaasje in een plantencel dat gevuld is met water; geeft stevigheid aan plantencellen.
- 30. Het overbrengen van stuifmeel van de meeldraden naar de stamper.
- 31. Het aanzuigen van water door geopende huidmondjes; dit gebeurt doordat water verdampt.
- 32. Gas dat als afvalstof bij planten vrijkomt tijdens de fotosynthese; mensen en dieren ademen dit in.
- 33. Voedingsstof; worden bij planten als reservevoedsel opgeslagen in zaden.
- 34. Laagje in de stam waar nieuwe houtcellen worden gemaakt.
- 35. Uit koolstofdioxide en water ontstaat in de bladgroenkorrels glucose en zuurstof; hiervoor is ook zonlicht nodig.
Down
- 1. Groep cellen met dezelfde vorm en dezelfde taak.
- 3. Buitenste laag van een zaadje van een plant; beschermt de kiem en zaadlobben.
- 4. Stroperige vloeistof in een cel.
- 6. Dunne kanaaltjes waardoor water en opgeloste stoffen in de plant vervoerd worden.
- 8. Bij planten nemen pas gedeelde cellen water op, waardoor de cel groeit.
- 10. Onderste deel van de stamper, waar de zaadbeginsels met eicellen in zitten; dit groeit na de bevruchting uit tot vrucht.
- 13. Houdt de plant rechtop; hierin liggen vaatbundels, waardoor water en stoffen worden vervoerd.
- 14. Gekleurde bloemen die door insecten worden bestoven.
- 17. Zoete vloeistof die insecten zoals vlinders en bijen eten.
- 18. Bestaat uit bladmoes en nerven; in het groene bladmoes maakt de plant voedingsstoffen.
- 21. Zijn voor de groei van een plant; voor het maken van eiwitten heeft een plant mineralen nodig.
- 22. Voedingsstof; zorgen dat allerlei processen in een organisme goed verlopen.
- 23. Orgaantjes in een plant (bloem) die nectar maken.
- 25. Het samensmelten van twee celkernen van de mannelijke en vrouwelijke voortplantingscel.
- 27. Vrouwelijke voortplantingscel; ligt bij planten in een zaadbeginsel.
- 28. Taai, dik, stevig vlies om de celmembraan van een plantencel.