Misdrijven en misdadigers (syllabus EPFC blz. 194 - 202) N. Moreels

12345678910111213141516171819202122232425
Across
  1. 2. Het ... stak de handen in de lucht.
  2. 4. De vandaal had een auto ... : er waren deuken en krassen op het koetswerk.
  3. 6. De politie betrapte de dief op ... . Hij kon dus niet ontkennen dat hij de dader was.
  4. 9. moment = ...
  5. 10. De ... vertelt wat hij heeft gezien.
  6. 12. De ... in de badkamer was kapot en veroorzaakte veel waterschade.
  7. 14. De overvallers zijn ... verdwenen. Niemand weet waar ze op dit ogenblik zijn.
  8. 16. Ze droeg geen paardenstaart maar wel een ...
  9. 19. De manifestanten ... de muren van het politiebureau.
  10. 22. De ... zoeken al de hele week naar de overvallers.
  11. 23. Een misdadiger kon ... maar de politie hield zijn medeplichtige aan.
  12. 24. een auto, een trein of een bus is een ...
  13. 25. dadelijk, meteen = ...
Down
  1. 1. De gauwdief had een snor en een ...
  2. 3. Ik was bang en durfde niet te ... .
  3. 5. Ik kan de overvaller niet goed beschrijven want hij droeg een ...
  4. 7. Ik ... de gauwdief maar hij sprong in een vluchtauto.
  5. 8. De inbreker handelde niet alleen: hij had een ...
  6. 11. Wie zal voor de ... betalen?
  7. 13. Ik kan me niet alles ... want ik heb een slecht geheugen.
  8. 15. De overvaller ... de bankier met zijn wapen.
  9. 17. niet snel = ...
  10. 18. Een ... geluid maakte me midden in de nacht wakker.
  11. 20. De vandaal ... met iets scherps op mijn auto.
  12. 21. Ik begrijp je niet goed, je uitleg is niet zeer ...