Nederland les 5 - woordenschat

1234567891011121314151617181920
Across
  1. 6. Zonder te letter op.
  2. 7. Rechtstreeks, meteen zeggen waar het om gaat.
  3. 10. Zaken doen, kopen en verkopen.
  4. 11. Je mag geloven wat je wilt, zonder dat je daarvoor gestraft of gevangengezet wordt.
  5. 12. In een land komen wonen, het tegengestelde van emigreren.
  6. 13. Over de hele wereld.
  7. 14. Iets naar een ander land brengen/verkopen aan het buitenland.
  8. 16. Verdraagzaam. Je vindt het geen probleem als mensen anders denken.
  9. 17. Alle mensen samen binnen een land of cultuur en de manier waarop ze leven en met elkaar omgaan.
  10. 18. Zo noem je een land waar het volk veel invloed heeft op hoe het land geregeerd wordt.
  11. 19. Een gebied of land aan de andere kant van een oceaan.
Down
  1. 1. Praktisch, zakelijk.
  2. 2. Vroeger.
  3. 3. Kiezen voor iemand van een politieke partij.
  4. 4. Een mening over hoe je moet leven.
  5. 5. Je mag zeggen wat je denkt en vindt, zonder dat je daarvoor gestraft of gevangengezet wordt.
  6. 8. De regels en ideeën over wat er goed en slecht is.
  7. 9. Invloed hebben, waardoor mensen en dingen veranderen.
  8. 15. Een land dat door een ander land veroverd is en bestuurd wordt.
  9. 20. Verhuizen naar een ander land, het tegengestelde van immigreren.