persoonvorm tt, vt en voltooid deelwoord
Across
- 4. Vorige week heb ik diezelfde afstand nog (rennen).
- 6. Alle leerlingen (zwaaien) naar die jongens.
- 10. Glenn en Serkan (leveren) een boekje in.
- 13. Ik raakte daardoor nogal (stressen).
- 14. De moeder (verwennen) de kinderen te veel.
- 15. Hij is door elkaar (rammelen).
- 17. Ik was er namelijk van (overtuigen) dat ik het in een kwartier zou kunnen lopen.
- 19. Uiteindelijk ben ik niet zo heel laat (aankomen).
- 22. Het hele huis is gisteren (stofzuigen).
- 26. (twijfelen) niet aan jezelf!
- 28. Gelukkig (rennen) wij heel hard toen wij bijna te laat waren.
Down
- 1. Sander (rennen) vorige week ook erg hard.
- 2. Gelukkig werd ik onderweg niet (beroven).
- 3. Daarna heb ik de hele afstand van het restaurant naar mijn werk (lopen).
- 5. De politie (vermoeden) dat er sprake was van misdrijf.
- 7. iedereen (besteden) aandacht aan ze.
- 8. Er (gebeuren) gisteren erg veel in de les.
- 9. Niemand (willen) nog met hem mee naar het spookhuis
- 11. Hij (vervelen) zich een beetje tijdens de les.
- 12. Ik was dan ook erg (verbazen) dat het zo lang duurde voordat ik er was.
- 15. De juf (glimlachen) vanmorgen naar de lieve leerlingen.
- 16. Hij (onthouden) de woordjes nooit na één keer doorlezen.
- 18. Het handschrift van Rick (zijn) veranderd.
- 20. Joey (voetballen) erg graag.
- 21. De kinderen (maken) heel lieve knutselwerken voor hun moeder.
- 23. Marly (zorgen) vaak voor het klassenboek.
- 24. Zij (vinden) dat ze een zware boekentas heeft.
- 25. Vandaag (rijden) mevrouw Melis met de auto naar school.
- 27. Hij (wennen) snel op de nieuwe school.