Schritt 3 Vokabular + vraagwoorden D-NL
Across
- 3. Duitsland
- 5. waarom
- 6. dankjewel
- 8. Telefoonnummer
- 11. wat
- 12. waar-vandaan
- 13. hoe
- 14. wanneer
- 15. huisnummer
- 18. nee
- 19. vader
- 20. welke
- 21. wie
Down
- 1. meisje
- 2. postcode
- 4. jongen
- 7. adres
- 9. familie
- 10. niet
- 11. waarheen
- 13. woonplaats
- 16. zus
- 17. moeder