Signaalwoorden

12345678910111213
Across
  1. 2. Dit woord geeft een reden aan
  2. 5. Dit woord geeft een opsomming aan
  3. 6. .........ik ga eten, doe ik eerst mijn huiswerk.
  4. 8. Dit woord geeft een oorzaak-gevolg aan
  5. 12. Dit woord geeft een voorbeeld aan
  6. 13. .........het niet regent, ga ik met de fiets.
Down
  1. 1. Dit woord geeft een conclusie aan
  2. 3. Petra weet dat roken slecht is, maar ze doet het.......
  3. 4. Op stage moet ik koffie zetten, vegen en.........de ramen lappen.
  4. 7. Dit woord geeft een tegenstelling aan
  5. 9. Dit woord geeft een doel-middel aan
  6. 10. Dit woord geeft een voorwaarde aan
  7. 11. Hij heeft het haar drie keer verteld,.....ze wist ervan.