Spaans

123456789101112131415161718192021222324252627282930313233
Across
  1. 4. Waar iemand begraven ligt
  2. 5. Met een filmcamera iets opnemen
  3. 7. Niet gebakken maar ......
  4. 9. Vlees van een varken
  5. 10. De knoop doorhakken
  6. 11. Als je zin hebt om te eten
  7. 12. Alcoholische drank met gist
  8. 14. Zegt TOK TOK, legt eieren
  9. 16. Weinig geduld hebben
  10. 17. Dit kan je beleggen met bijv. kaas
  11. 19. Muziekstuk schrijven
  12. 21. Huwelijk aangaan
  13. 22. De dag voor vandaag
  14. 24. Iets nieuws bedenken
  15. 26. Misgunner
  16. 28. De maand na februari
  17. 29. Wanneer je zegt wat je wilt eten kijk je hierop
  18. 30. Ter wereld komen
  19. 31. Zintuig waarmee je proeft
  20. 33. Toetje dat trilt als je het aantikt
Down
  1. 1. Kan je drinken, appels/sinaasappels
  2. 2. In het water voortbewegen
  3. 3. Dit legt een kip
  4. 5. De maand na Januari
  5. 6. Dit geeft een koe
  6. 7. Als je klaar bent met eten in een restaurant vraag je dit
  7. 8. Als je geen vlees of vis eet
  8. 13. Een huwelijk beeindigen
  9. 14. Muziekinstrument met zwarte en witte toetsen
  10. 15. Slot heeft dit nodig om open te gaan
  11. 18. Vechten in oorlog
  12. 20. Niet zuur en ook niet zoet
  13. 23. Kan je over iets heen doen en is ook een dans
  14. 25. Geen winter maar .....
  15. 27. Als je niet goed meer weet waar je bent
  16. 28. Einde van je leven gebeurt dat
  17. 31. Dit zit in cola en fanta
  18. 32. Honderd jaar