/t/ of /d/?

123456789101112
Across
  1. 2. De ..... vaart naar de overkant.
  2. 4. De aarde is niet plat maar .....
  3. 6. Niet rijden want het stoplicht staat nog op ......
  4. 8. Sinterklaas heeft klitten in zijn lange ...
  5. 9. Hij is niet lief maar .....
  6. 10. De ridder heeft een schild en een .....
  7. 12. Mijn zusje wordt 5 dus we zetten vijf kaarsjes op de .....
Down
  1. 1. Als je geen jas aantrekt, krijg je het .....
  2. 3. Het is niet netjes als je met volle ..... praat.
  3. 5. De ..... heeft op de stoep gepoept.
  4. 7. Als ik op vakantie ben, stuur ik jou een .....
  5. 9. Een muis heeft een dunne, lange .....
  6. 11. De man sloeg de irritante mug .....