Taal woorden van week 2

1234567891011121314151617181920
Across
  1. 3. Een plek waar schipperskinderen door de weeks wonen
  2. 5. Een teken dat je geeft als je in nood bent
  3. 9. Een bed in een boot
  4. 10. Het deel van het leger dat op schepen en op het water werkt
  5. 11. Wat je doet om iemand die in nood is te helpen
  6. 12. Een reis over het water
  7. 13. Buiten op de vloer van een schip
  8. 14. Het kind van ouders die op een binnenvaartschip wonen en werken
  9. 15. Een schip dat gemaakt is om veel mensen te vervoeren
  10. 17. Zorgen dat iemand veilig is en goed verzorgd wordt
  11. 19. Zinken na een ongeluk
  12. 20. Iemand die reist in een auto, trein of schip
Down
  1. 1. Doodgaan door een ongeluk
  2. 2. In grote moeilijkheden of in gevaar zijn
  3. 4. Apart, alleen, eenzaam
  4. 6. Een boot die dagelijks tussen twee plaatsen vaart
  5. 7. Met elkaar praten of schrijven als je niet bij elkaar kunt zijn
  6. 8. Een groot en ernstig ongeluk met een schip
  7. 16. Een botsing bij het varen
  8. 18. Heel erg droevig, maar niemand kan er wat aan doen