Taal woordenschat 8.2

1234567891011121314151617181920212223
Across
  1. 5. Als er aan een voorwerp iets ontbreekt of er is iets kapot, heeft het een mankement.
  2. 7. Als je meer zakgeld krijgt of een hoger salaris, krijg je opslag.
  3. 10. Proberen iets voor minder geld te krijgen dan er eerst gevraagd werd.
  4. 14. Als je alleen geld uitgeeft aan dingen die je echt nodig hebt.
  5. 15. De manier waarop iemand leeft.
  6. 16. Een papiertje dat je krijgt als je iets nieuws koopt. Er staat op dat je het nieuwe ding gratis kunt laten maken als het kapotgaat
  7. 17. Als iets helemaal in orde is.
  8. 18. Het hoogste, het meeste.
  9. 20. Kil en koel (als het over een persoon gaat).
  10. 21. Hoeveel er voor iets betaald wordt. Het schilderij bracht €500,- euro op.
  11. 23. Niet minder dan, waarschijnlijk meer. Hij heeft minstens 20 euro in zijn spaarpot.
Down
  1. 1. Als je veel geld uitgeeft aan dingen die je niet nodig hebt.
  2. 2. Bedriegen.
  3. 3. Heel erg, buitengewoon.
  4. 4. Stiekem lachen.
  5. 6. Een heel domme fout.
  6. 7. De afspraak die je samen maakt.
  7. 8. Als je liever geen geld aan andere mensen (uit)geeft.
  8. 9. Als iets niet meer werkt of stuk is.
  9. 11. De woorden waarmee je vertelt hoe iets of iemand eruit ziet.
  10. 12. Als je veel geld weggeeft.
  11. 13. De uitspraak die aangeeft dat je ergens ontevreden over bent.
  12. 14. Slap en zonder energie.
  13. 19. Een moment waarbij je plotseling iets denkt of doet.
  14. 22. Vol kracht en energie.