Thema 2: Moeilijke woorden

1234567891011121314151617181920
Across
  1. 2. Onze hond is enorm waakzaam. Elke nacht is hij heel __ en waakt hij over ons.
  2. 3. Die dokter kreeg vanacht een __ om naar het ziekenhuis te gaan helpen.
  3. 5. Welke __ speelt de vader bij de opvoeding van zijn kind?
  4. 7. zegt: ‘Ik moet de trein ___!’ Dit wil zeggen dat hij op tijd in het station moet zijn in het station om de trein te kunnen nemen.
  5. 8. Ik bereidde de meeste mensen zelf voor. Ik ____ de meeste mensen op.
  6. 9. Ik zou het nu op een andere manier doen. ik zou het anders ____ .
  7. 11. Die broers spelen elk in een andere club. Ze zijn elkaars __.
  8. 14. Weet jij wat deze verkeersborden __?
  9. 15. Het __ hem dat zijn hond was overleden
  10. 16. Jij mag __ ook op mijn feestje komen!
  11. 19. iets dat niet mag
  12. 20. Schapen __ melk, wol en ook nog eens vlees.
Down
  1. 1. Hij heeft een heel stoer __. Maar eigenlijk is hij een heel lieve en zachte jongen.
  2. 4. Dat meisje kan goed met kinderen __. Ze zou juffrouw moeten worden.
  3. 6. Zij eet elke dag een stuk chocolade. Het is een __ geworden.
  4. 10. Toen ik ben gaan bungeejumpen, kreeg ik een enorme ___ kick.
  5. 12. Wanneer je nieuw bent op een school, is het belangrijk om te ___ en nieuwe mensen te leren kennen.
  6. 13. Die __ jongen verliest elke rugbywegdstrijd. Hij is niet sterk genoeg voor deze sport.
  7. 14. daarna
  8. 17. "Ben je nu alweer je haar aan het goedleggen? Wat ben jij toch ___."
  9. 18. afgezaagde uitdrukkking