Unit 2 vocabulary
Across
- 2. at uitlachen
- 4. clothes designerkleding
- 5. overhemd
- 7. gymschoenen
- 8. koopje
- 9. apotheek
- 13. kosten
- 15. mall (overdekt) winkelcentrum
- 17. boodschappen doen
- 19. dromen
- 21. riem
- 23. kraam
- 24. populair
- 27. duur
- 28. maat
- 29. broek
- 30. afschuwelijk
- 35. schoenen
- 39. T-shirt
- 40. laarzen
- 41. interessant
- 42. knap
- 47. markt
- 48. on passen
- 49. schoon
- 51. jeans
- 52. fantastisch
- 54. klant
- 56. hebben
- 57. boekwinkel
Down
- 1. boeiend
- 3. krantenwinkel
- 6. fel
- 10. smaken
- 11. korte broek
- 12. tijdschrift
- 14. verrassen
- 16. openlucht
- 18. jasje
- 20. supermarkt
- 22. shop schoenwinkel
- 25. dragen
- 26. ruiken
- 31. spannend
- 32. er uitzien
- 33. apart
- 34. trui
- 36. uitgeven
- 37. plan
- 38. comfortabel
- 43. in geïnteresseerd in
- 44. jurk
- 45. shop kledingwinkel
- 46. store warenhuis
- 49. kleur
- 50. office postkantoor
- 53. goedkoop
- 54. cool
- 55. klinken