Vocabulary
Across
- 3. de zolder
- 6. een peer
- 8. de hemel
- 9. de sjaal
- 10. de stoel
- 13. het schoolbord
- 14. de wortel
- 17. het koekje
- 19. de aardbei
- 20. de wolk
- 22. de klas
- 23. twintig
- 24. de mond
- 26. de badkamer
- 29. de abrikoos
- 30. de bliksem
- 32. dinsdag
- 34. het schermen
- 37. de lente
- 40. de kelder
- 43. de citroen
- 44. het potlood
- 47. de vrachtwagen
- 48. de voet
- 49. het brood
Down
- 1. de bloemkool
- 2. blauw
- 4. de broek
- 5. het krijt
- 7. de lat
- 8. het hemd
- 10. de koe
- 11. het konijn
- 12. de fiets
- 15. de tuin
- 16. geel
- 18. donderdag
- 19. de boekentas
- 21. de lepel
- 22. de kast
- 25. de tomaat
- 27. honderd
- 28. vijftien
- 31. de rok
- 33. de herfst
- 35. de kers
- 36. druiven
- 38. paars
- 39. grijs
- 41. het mes
- 42. het paard
- 45. de kin
- 46. de mist