Wie ben ik? Je kan me vinden in het bos
Across
- 3. Het heeft een huisje op zijn rug. Daarom loopt hij niet zo vlug. Het kruipt langzaam over straat, ik denk dat je het nu wel raadt!
- 4. Ik ben een huisje voor kastanjes. En wie had dat nou verwacht? vanbuiten heb ik prikkels maar van binnen ben ik lekker zacht!
- 5. In de herfst ben ik klaar.. Als de wind komt: vallen maar!! Soms in een bolster, soms alleen. Ik ben een soort noot, maar wat voor één?
- 7. Ik ben klein en draag een petje. Ik val in de herfst op een mos - bedje. Soms ben ik groen, soms ben ik bruin. Zoek me in het bos of misschien wel in de tuin...
- 9. Spetter spatter spat... Nat, nat, nat ... Wat valt er naar beneden? Had ik maar een paraplu! O... al dat water ik kan er niet tegen! Ik word nat van de ...
Down
- 1. Ik dwarrel door de lucht als ik val... Ik zat eerst vast aan een takje..
- 2. Ik ken een heel klein stoeltje. Je ziet het in het bos. Het staat daar onder de bomen of tussen het groene mos.
- 4. Eerst woonden we hoog en waren we groen, maar toen... toen.. Toen werden we rood, bruin of geel. We dwarrelen naar beneden, alleen of met heel veel en na de regen zijn we moeilijker weg te vegen!!!
- 6. Van tak tot tak weef ik een web zodat ik wat te eten heb...
- 8. Ik stamp in de plassen en loop in de regen.. Mijn voeten blijven droog, ik kan er tegen! Ik kan zelf in een diepe plas staan!! Wat hebben mijn voeten aan?