Woorden met au of ou
Across
- 2. In de winter is het buiten erg ... .
- 3. 2+3=4: Deze oefening is ...
- 4. Dit dier heeft een hele, mooie staart.
- 6. De school is een groot ... met veel trappen.
- 7. Ik doe graag ... op mijn frietjes. Zo smaken ze beter.
- 8. Is ketchup ook jouw favoriete ... ?
Down
- 1. Rijdt jouw vader met de ... naar het werk? Of gaat hij te voet?
- 3. Dat mopje is niet grappig, maar ... .
- 5. Oma breidt voor mij een ..., zodat ik in de winter warme voeten heb.
- 6. Met mijn verjaardag krijg ik een ring van ... .