woordenschat

1234567891011121314151617181920
Across
  1. 3. geërgerd (g)
  2. 8. heel enthousiast (g)
  3. 9. 1000 jaar (m)
  4. 10. voorstellen (van een idee) (o)
  5. 12. foutloos (v)
  6. 14. Hij is erg in zijn ... = Hij is een goed humeur. (s)
  7. 15. gebruiken (h)
  8. 17. niet helder (t)
  9. 19. Hij ... van gezondheid = Hij ziet er gezond uit. (b)
  10. 20. van vreemde oorsprong (u)
Down
  1. 1. sip kijken (p)
  2. 2. jaloers zijn op (b)
  3. 4. doeltreffend (e)
  4. 5. Hij ... de kamer uit = Hij verliet de kamer. (b)
  5. 6. iemand die je als voorbeeld beschouwt (r)
  6. 7. milieuvriendelijk (e)
  7. 11. erg triest (n)
  8. 13. glinsteren (f)
  9. 16. verwijderen van lichaamsbeharing (e)
  10. 18. verleidelijk (z)