Woordzoeker HS. 2 VWO 4

12345678910111213141516171819
Across
  1. 2. Het aantal liter water dat per inwoner of per land nodig is voor het maken van producten en voor gebruik in huis.
  2. 5. neerslag De hoeveelheid water die overblijft na verdamping.
  3. 7. Water dat in de grond is weggezakt.
  4. 8. werking Het verschijnsel waarbij water tegen de zwaartekracht in omhoog wordt gezogen in de bodem.
  5. 10. De overgang van water (vloeibaar) in waterdamp (gasvormig).
  6. 14. water Tussenvorm van zoet en zout water.
  7. 15. Hightechirrigatie waardoor elk plantje via een buisje precies voldoende water krijgt.
  8. 18. Het zout worden van de bodem en/of het water.
  9. 19. Zie hydrologische kringloop.
Down
  1. 1. Inlijven van een gebied bij het eigen grondgebied.
  2. 3. Waterdragende laag in de ondergrond.
  3. 4. Het verschil tussen neerslag en verdamping.
  4. 6. Intensieve vorm van akkerbouw of tuinbouw die afhankelijk is van (kunstmatige) bevloeiingsmethoden.
  5. 7. Bovenkant van het grondwater.
  6. 9. Water aan de oppervlakte, zoals rivieren, meren en zeeën.
  7. 11. watergebruik Water zodanig gebruiken dat toekomstige generaties er ook nog gebruik van kunnen maken.
  8. 12. De vermindering van het beschikbare water (in bodem of neerslag), waardoor de begroeiing verandert of verdwijnt.
  9. 13. kringloop De voortdurende verplaatsing van water over de aarde. Korte kringloop: van zee terug naar zee. Lange kringloop: van zee via land terug naar zee. Heet ook waterkringloop.
  10. 16. Het hele gebied dat afwatert op een bepaalde rivier.
  11. 17. Van zout (= zilt) water zoet water maken.