words unit 3
Across
- 3. maat
- 5. borst(kas)
- 6. bezitten
- 9. spijkerstof
- 10. rommelig
- 12. gebouw
- 13. riskeren
- 14. merk
- 15. verwachten
- 16. uitslover
- 18. marktkoopman
- 20. gat
- 22. beweren
- 25. depressief
- 27. handel
- 28. onzin
- 31. persoon die geinterviewd wordt
- 32. rammelen van de honger
- 34. winkelketen
- 35. knoop
- 37. in plaats van
- 39. laag
- 40. ontwerper
- 42. industrie
- 44. sterk
- 46. slepen
- 47. oud-uitziend
- 48. stof
Down
- 1. ontvangen
- 2. modieus
- 4. initialen
- 7. afvallen
- 8. loon
- 9. vuil
- 11. seizoen
- 17. fitness
- 18. sympatiek
- 19. folder
- 20. gezondheid
- 21. omstandigheden
- 23. teruggaan
- 24. marktkraam
- 26. protesteren
- 29. minder
- 30. weerstaan
- 33. producent
- 35. slobberig
- 36. speelgoed
- 37. op papier
- 38. mager
- 41. sportschool
- 43. luid
- 44. strak
- 45. serieus