Across
- 2. autorijden
- 5. vakantie
- 8. knuffelen
- 9. door
- 11. milieu
- 12. gebeuren
- 15. aankomen
- 16. verkennen
- 19. bezoeken
- 21. vliegtuig
- 22. tenzij
- 23. slot
Down
- 1. instappen
- 2. vertraging
- 3. deken
- 4. bang
- 5. gat
- 6. aankondigen
- 7. perron
- 10. bord
- 13. mensen
- 14. vertrekken
- 17. vrouw
- 18. parkeren
- 20. weten
