Across
- 2. de peper
- 3. alleen (maar)
- 5. de zee
- 6. twijfelen
- 7. de droom
- 8. de vrouw
- 11. het is niet erg
- 13. dorst hebben
- 18. dat vind ik leuk
- 19. het leven
- 21. het doel
- 22. vooral
- 24. zwemmen
- 28. worden
- 29. aandoen
- 30. de saus
- 31. werken
- 33. de mosterd
- 34. het glas
- 36. het kopje
- 38. heerlijk
- 42. de boot
- 44. leren
- 47. de vis
- 48. een beetje
- 49. het baantje
- 50. of
- 51. dromen
- 52. de pannenkoek
- 54. het beroep
- 55. te, teveel
- 57. warm
- 60. de ketchup
- 63. ik heb besteld
- 64. teruggaan
- 65. klagen
- 66. het ijs
- 67. mayonaise
- 70. slagen
- 71. redden
- 72. (uit)eindelijk
- 75. de doos, het blik
- 76. vertellen
- 77. klaar
- 78. het bord
- 79. de vork
- 80. honger hebben
- 81. het zout
Down
- 1. de kaas
- 4. het team
- 5. de menukaart
- 7. de fooi
- 9. ten eerste
- 10. lief
- 12. iets
- 14. het klopt niet
- 15. ga je gang!
- 16. eten
- 17. het raam
- 20. de melk
- 23. bestellen
- 25. mag ik (hebben)
- 26. gebroken, kapot
- 27. misschien
- 28. dus
- 32. de boter
- 35. als
- 37. nodig hebben
- 39. de fles
- 40. want
- 41. later
- 43. het rundvlees
- 45. Sorry
- 46. jong
- 53. de lepel
- 54. het vlees
- 56. de bus missen
- 58. brengen
- 59. eruitzien
- 61. het servet
- 62. je moet
- 68. ontmoeten
- 69. het mes
- 73. sinds
- 74. beschrijven
