arm en rijk

12345678910111213
Across
  1. 2. In de .............. zit er altijd veel geld, je kan daar afhalen.
  2. 3. Het kost veel geld, het is ...
  3. 5. Een papier waarmee je kan betalen
  4. 9. Als je geld wilt bewaren, moet je het in jouw ........ steken.
  5. 10. Ik geef dan iets aan mijn vriendin en zijn geeft iets anders terug;
  6. 11. De kinderen kunnen elke week of maand een ...... krijgen van hun ouders.
  7. 13. Niet eerlijk
Down
  1. 1. Het is rond en je kan ermee betalen
  2. 2. Als je iets wil kopen, moet je eerst .......
  3. 4. Je bent ...... als je veel geld hebt.
  4. 5. Je betaalt dan niet met bankbiljetten of munten maar met een ......
  5. 6. Ik lieg niet, ik ben ......
  6. 7. Als je geen geld meer hebt, kan je ......... van iemand anders om iets te kopen.
  7. 8. Het kost niet veel geld, het is ...
  8. 12. Je bent ...... als je niet veel geld hebt.