Across
- 9. Nierschade of nierfalen als gevolg van langdurig hoge bloedsuikerspiegels en onstabiele diabetes. Koolhydraattellen: Het berekenen van de hoeveelheid koolhydraten in maaltijden om de insulinedosis of medicatie daarop af te stemmen.
- 10. Het orgaan dat insuline produceert; bij diabetes kan de insulineproductie of -werking verstoord zijn.
- 12. Een hormoon dat de bloedsuikerspiegel verhoogt en wordt gebruikt als noodmiddel bij ernstige hypoglykemie.
- 14. Het combineren van gezonde voeding, regelmatige beweging, voldoende slaap en medicatie om de bloedsuikerspiegel stabiel te houden.
- 16. Een hormoon dat in de alvleesklier wordt aangemaakt en de opname van glucose (suiker) uit het bloed in lichaamscellen regelt.
- 17. Een verminderde gevoeligheid voor insuline, waardoor cellen minder goed glucose opnemen en de bloedsuikerspiegel stijgt.
Down
- 1. De concentratie glucose in het bloed, een essentiële waarde om te meten en onder controle te houden bij diabetes.
- 2. Een acute, ernstige complicatie bij vooral type 1-diabetes, waarbij het lichaam ketonen aanmaakt door een tekort aan insuline.
- 3. Zenuwbeschadiging door langdurig hoge bloedsuikerspiegels, die kan leiden tot tintelingen, gevoelloosheid of pijn, vooral in de voeten.
- 4. Een te hoge bloedsuikerspiegel, vaak veroorzaakt door onvoldoende insuline of insulineresistentie.
- 5. 2-diabetes Een vorm van diabetes waarbij het lichaam minder gevoelig is voor insuline of minder insuline produceert.
- 6. Schade aan de bloedvaatjes in het netvlies van het oog, wat kan leiden tot slechtziendheid en zelfs blindheid.
- 7. 1-diabetes Een auto-immuunziekte waarbij het lichaam geen (of nauwelijks) insuline aanmaakt.
- 8. Een te lage bloedsuikerspiegel, vaak door te veel insuline in verhouding tot voeding of inspanning.
- 11. Problemen die kunnen ontstaan door langdurige hoge of onstabiele bloedsuikers, zoals hart- en vaatziekten, oogschade en zenuwschade.
- 13. Een bloedtest die laat zien wat de gemiddelde bloedsuikerspiegel was over de afgelopen twee à drie maanden.
- 15. Het (regelmatig) meten van de bloedsuikerspiegel, bijvoorbeeld met een vingerprik of een sensor.
