Eenheid 2, les 9 + 11

1234567
Across
  1. 1. Een groot stuk land dat plat is.
  2. 2. Zo noem je de kinderen. Bij sportclubs gebruiken ze deze term vaak.
  3. 5. Als iets heel erg vreemd is kun je het zo noemen.
  4. 6. Ze zitten in je bovenlijf en je ademt er mee.
  5. 7. Zo noem je de bek van een roofdier.
Down
  1. 1. Er voor zorgen dat iets niet gebeurt.
  2. 3. Het zit in de lucht maar je kunt het niet zien. Wij hebben het nodig om te kunnen ademen.
  3. 4. Een jonkie van een leeuw, vos, beer of luipaard.
  4. 5. Een lange lijst van dingen. Het is een hele …………….. geworden.