Grammatica

12345678910111213141516171819202122232425262728
Across
  1. 1. 'Een' is een ....... lidwoord.
  2. 6. 'Ik' is een ...... voornaamwoord.
  3. 8. ‘Zich’ is altijd een ...... voornaamwoord.
  4. 11. Wat voor een zinsdeel is 'van domme blondjes' in de zin 'Zijn vriend houdt niet van domme blondjes’?
  5. 13. Een zin met een ...... gezegde heeft een gezegde waarin alleen werkwoorden staan.
  6. 14. ‘Wie de wedstrijd wint, gaat naar Duitsland’. Wat voor een bijzin is 'wie de wedstrijd wint'?
  7. 16. Het zinsdeel waar je aan of voor kunt zetten noemen we ....... voorwerp.
  8. 17. ‘Ik heb dat gisteren nog aan hem gevraagd’. In deze zin is 'dat'. een ...... voorwerp.
  9. 18. Een ander woord voor het hele werkwoord is ……. .
  10. 21. Een ...... heb je nodig om een zin met een naamwoordelijk gezegde te kunnen maken.
  11. 22. In welke tijd staat de zin: ‘Zij zal het gedaan hebben’.
  12. 23. ‘Ik vind dat een erg leuk programma’. Wat voor een bepaling is 'erg leuk'?
  13. 24. Wat is het voegwoord in de volgende zin: ‘Ik zou graag komen, maar het lukt me vandaag niet’.
  14. 26. Een zin met twee of meer persoonsvormen noemen we een ..... zin.
  15. 27. In de zin 'Hij is leraar in Amsterdam.' is het werkwoordelijk gedeelte van het naamwoordelijk gezegde ...... .
  16. 28. Wat is het onderwerp in de volgende zin: ‘Dat boek heeft Marian gisteren van de leraar geleend’.
Down
  1. 2. Het voorafgaande zinsdeel waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst noemen we ook wel ....... .
  2. 3. Wat voor een werkwoord is 'hebben' in de zin: ‘Hebben zij dat gemaakt?’
  3. 4. Het woord 'niet' is een .....woord
  4. 5. Woorden die een getal, volgorde of hoeveelheid aangeven noemen we ....... .
  5. 7. Het zinsdeel dat o.a. iets zegt over waar iets plaatsvindt. noemen we: ....... .
  6. 9. De zin 'Dat programma wordt vanavond door BNN uitgezonden.' staat in de ....... vorm.
  7. 10. We noemen een werkwoord ...... als het in de zin aangeeft de tijd en enkelvoud of meervoud.
  8. 12. 'Verraden' in de zin: 'Hij heeft zijn zusje niet verraden.' is een ....... deelwoord.
  9. 13. 'Elkaar' is altijd een ...... voornaamwoord.
  10. 15. Amsterdam is een ...... naamwoord.
  11. 19. ‘Zaterdag spelen we tegen een zwak team’. Welk woord is hier een bijvoeglijk naamwoord?
  12. 20. ‘Van wie heb je dat ding gekregen?’ 'Wie' is hier een ....... voornaamwoord.
  13. 25. ‘Ons nieuwe bijgebouw ruikt nog erg nieuw’. 'Ons' is in deze zin ...... voornaamwoord.