groep 6 les 2

12345678910111213141516171819
Across
  1. 2. Buiten op de vloer van een schip.
  2. 5. Een deel van het leger dat op schepen en op het water werkt.
  3. 6. Een bed in een boot.
  4. 7. Een reis over water.
  5. 8. Apart, alleen, eenzaam.
  6. 11. Een botsing bij het varen.
  7. 12. Zinken na een ongeluk.
  8. 13. Kind van ouders die op een binnenvaartschip wonen en werken.
  9. 15. Iemand die reist in een auto, trein of schip.
  10. 16. Wat je doet om iemand die in nood is te helpen.
  11. 19. Een plek waar kinderen door de weeks wonen.
Down
  1. 1. Een boot die dagelijks tussen twee plaatsen vaart.
  2. 3. Een groot en ernstig ongeluk met een schip.
  3. 4. Doodgaan door een ongeluk.
  4. 9. Zorgen dat iemand veilig is en goed verzorgd wordt.
  5. 10. Een schip dat gemaakt is om veel mensen te vervoeren.
  6. 14. Een teken dat je geeft als je in nood bent.
  7. 17. Moeilijkheden, gevaar.
  8. 18. Heel erg en droevig, maar niemand kan er iets aan doen.