groep7 week6

123456789101112131415161718
Across
  1. 1. Eindelijk zeggen waar het om draait of wat je bezighoudt.
  2. 2. Doen wat je hebt beloofd.
  3. 6. Geloven wat iemand zegt zonder het te controleren.
  4. 10. Ruzie hebben.
  5. 11. Iemand helpen door iets goed over hem te zeggen.
  6. 13. Als je steeds laat merken dat je veel weet.
  7. 14. Niet redelijk, oneerlijk.
  8. 15. Echt doen wat je zegt dat je gaat doen.
  9. 16. Als je koppig volhoudt iets te doen. Of als iets niet over gaat.
  10. 17. Dat is duidelijke taal.
  11. 18. Gemeen.
Down
  1. 1. Steeds doorgaan met praten, omdat je gelijk wilt hebben.
  2. 3. Niet handig
  3. 4. Lelijk of slordig.
  4. 5. Als je altijd plezier wilt maken en nergens over na wilt denken.
  5. 7. Niet je eigen beslissing mogen nemen.
  6. 8. Beleefd antwoorden, niet alleen met ja of nee.
  7. 9. Er niet meer over praten.
  8. 12. Niet verstandig