Kruiswoordpuzzel OG04 2024-10-10

12345678910111213141516171819202122232425262728293031323334353637
Across
  1. 6. Wat je nodig hebt om iets te maken, zoals hout of stof.
  2. 7. Een klein ding waar je geld in doet.
  3. 10. Wat je wilt dat er gebeurt.
  4. 14. Niet meer slapen.
  5. 17. Een mobiele telefoon waarmee je ook op internet kan.
  6. 18. Een wit of bruin ding dat kippen leggen.
  7. 19. Iets is er niet meer, je ziet het niet meer.
  8. 21. Een lange kapotte lijn in stof of papier.
  9. 22. Kleding die je draagt als het koud is.
  10. 27. Het is klaar, het is voorbij.
  11. 29. Iets dat snel gebeurt zonder waarschuwing.
  12. 31. Iets aan het doen zijn.
  13. 33. Na een lange tijd of veel wachten.
  14. 34. Iets dat kapot is weer heel maken.
  15. 35. Als iets verkeerd gaat.
  16. 36. Terug naar je huis gaan.
  17. 37. Met je hand zachtjes over iets of iemand wrijven.
Down
  1. 1. Rode vloeistof in je lichaam.
  2. 2. Stoppen met een auto of fiets.
  3. 3. Iemand die kapotte fietsen repareert.
  4. 4. Een soort tas van stof of plastic.
  5. 5. Dit zit om een wiel, bijvoorbeeld van een auto of fiets.
  6. 8. Iets dat je bijna niet kunt geloven.
  7. 9. Waar water of lucht uit komt, zoals bij een band.
  8. 11. Kapot, in twee stukken.
  9. 12. Hard praten zodat iemand je hoort.
  10. 13. De zak in je jas om iets in te stoppen.
  11. 15. Wat je nodig hebt om je huis open te maken.
  12. 16. Iemand die werk doet zonder ervoor betaald te worden.
  13. 20. Heel blij en actief over iets zijn.
  14. 23. Niet vallen, in balans zijn.
  15. 24. Plotseling bang worden door iets onverwachts.
  16. 25. Niet vast, het kan makkelijk bewegen.
  17. 26. Heel snel lopen.
  18. 28. Dingen die je gebruikt om iets te maken of te repareren.
  19. 30. Niet thuis, maar op weg naar een andere plek.
  20. 32. Iets kapotmaken of in twee stukken vallen.