Lichaam, fruit, boodschappen

1234567891011121314151617181920212223242526272829
Across
  1. 2. Hier komt je eten in
  2. 3. Je kunt het op brood eten en het is geel
  3. 6. Dit fruit is zuur
  4. 9. Je vindt het op je hoofd
  5. 10. Je kunt het drinken en het is wit
  6. 11. Het zit tussen je bovenarm en je onderarm
  7. 14. Je kunt ermee ruiken
  8. 16. Je kunt ze koken en bakken
  9. 19. Dit fruit kun je pellen en is oranje
  10. 21. Dit zwemt in de zee
  11. 22. Je kunt ze knippen
  12. 23. Dit eet je als lunch met iets lekkers erop
  13. 25. Je kunt ermee zwaaien
  14. 26. Ze buigen als je loopt
  15. 27. Deze groente is rond en rood
  16. 29. Van dit fruit kun je sap uitpersen
Down
  1. 1. Snack gemaakt van aardappels en zout
  2. 2. Dit fruit is krom en geel
  3. 4. Dit fruit is rond en meestal rood of groen
  4. 5. Je kunt erop lopen
  5. 6. Het is een drank, zwart en met prik
  6. 7. Je kunt ermee kijken
  7. 8. Dit fruit is groot, zwaar, groen en rood
  8. 10. Je kunt ermee praten
  9. 12. Je kunt ermee horen
  10. 13. Dit fruit is ovaal en groen
  11. 15. Ze bewegen als je loopt
  12. 17. Dit fruit is klein en hangt aan een tros
  13. 18. Je kunt ermee wijzen
  14. 20. Dit fruit is klein en rood
  15. 24. Je kunt ermee dingen oppakken
  16. 28. Je kunt ze wiebelen