Across
- 1. nu
- 6. hij bouwt
- 7. hij heeft
- 10. maar
- 12. ik moet
- 13. afrika (ond)
- 14. wij ontrukken
- 18. zij slapen
- 20. van de broer
- 22. ik kan
- 24. de naam (lv)
- 25. toen, dan
- 26. zeer
- 28. jij wacht op (blijven)
- 30. + acc. naar
- 31. van de betekenissen
- 34. . . niet alleen . . .,
- 35. ik vrees
- 37. jij vreest (bang zijn voor)
Down
- 2. jij doodt
- 3. van de vrouwen
- 4. ik maak (doen)
- 5. de koningschappen/-krijken (lv)
- 8. ik kom
- 9. . . . maar ook …
- 11. van hem/haar
- 15. de vader (ond)
- 16. de vijanden (lv)
- 17. omdat
- 19. daarom
- 21. jij drijft voort
- 23. jullie staan
- 26. de winden (ond)
- 27. de voorbeelden (lv)
- 28. spoedig
- 29. het lot (ond)
- 32. de angsten (ond)
- 33. niet
- 35. van troje
- 36. jullie keren terug
