Across
- 4. Met ongeveer 18 maanden leert een peuter om ......... te lopen.
- 5. Het gewicht van de peuter neemt behoorlijk toe, maar in lengte groeit de peuter niet veel. Dit noem je ....
- 8. Omdat de peuter zich geen raad weet met zijn/haar emoties, heeft hij/zij regelmatig last van een .........
- 9. Het denkvermogen van de peuter bevindt zich in de ................. fase.
- 11. Peuters willen graag alles ontdekken en onderzoeken. Hoe noem je dit gedrag?
- 12. Wanneer je kijkt naar de motorische ontwikkeling, blijkt dat de peuter vooral de ..... motoriek ontwikkelt.
- 14. Wanneer een peuter in zijn spel iemand anders na doet, noemt men dit spel ............
- 17. Gisteren is voor een peuter prehistorie en morgen kan ook volgend jaar zijn. Zij hebben nog geen besef van de ....
- 18. Een peuter speelt graag in zijn/haar eentje. Dit noem je ........ spel.
Down
- 1. De koppigheidsfase noemt men ook wel de ...............
- 2. Een peuter speelt graag in de buurt van andere kinderen, maar nog niet mèt andere kinderen. Dit noem je ........ spel.
- 3. Als een peuter controle heeft over zijn sluitspieren, wordt hij/zij .........
- 6. De peuter ontdekt dat hij/zij een onafhankelijk persoontje is met een eigen wil. Ook gaat de peuter zich bij zijn/haar eigen naam noemen. Het besef dat de peuter dan krijgt noem je .......
- 7. Hoe noem je de fase waarin peuters zitten als je kijkt naar de taalontwikkeling?
- 10. Als peuters een situatie niet kunnen verklaren, denkt hij dat dit komt door toverkrachten. Dit noemt men ....... denken.
- 12. Wanneer een peuter experimenteert met goed en slecht, begint het ....... zich te ontwikkelen.
- 13. De peuterjaren beginnen na achtien maanden en eindigen wanneer het kind .... jaar is.
- 15. De fase waarin de peuter leert om zijn ontlasting op te houden en te laten gaan noemt men de ..... fase.
- 16. De peuter groeit voornamelijk in zijn/haar .....
