Across
- 2. Deze regels heb je nodig bij allomorfen. Ze definiëren wanneer (in welke fonologische omgeving) je welke vormvariant moet gebruiken.
- 6. Uitspraakvariant van één klank, die niet tot betekenisverschil leidt
- 7. Manier om een bepaalde klank te articuleren
- 8. Deze tak van de taalkunde bestudeert de regelmatigheden vertoond door klanken en klankcombinaties in een bepaalde taal. De fonologie bestudeert het klanksysteem dat elke taalgebruiker onbewust in zijn hoofd heeft. Dit vindt dus plaats op een abstract, mentaal niveau.
- 10. Uitbreidbare woordklasse
- 13. Dit is het verschijnsel dat spraakklanken niet telkens als uniek auditief signaal worden waargenomen, maar door de hersenen in een bepaalde categorie worden ingedeeld met duidelijke foneemgrenzen tussen de categorieën.
- 15. Dit is vormelijk de kleinste betekenisvolle eenheid in taal. Het is een betekenisdragend element. Het kan gaan om een volledig woord of slechts een woorddeel. Het kan dus ook een flexioneel element zijn.
- 16. Schema waarin klinkers opgedeeld worden volgens hun articulatiekenmerken. Hierin wordt de stand van de tong weergegeven, alsook die van de onderkaak.
- 17. Dit is een audiovisuele illusie die gecreëerd wordt wanneer een auditieve waarneming niet overeenkomt met een gelijktijdige visuele waarneming. De visuele waarneming overstemt de auditieve, waardoor een klank wordt waargenomen zoals hij eruit ziet i.p.v. hoe hij klinkt.
- 18. Dit principe houdt in dat je eenzelfde procédé een onbeperkt aantal keren na elkaar kunt toepassen, bijvoorbeeld om nieuwe samenstellingen te vormen.
- 19. Vormvariant van één morfeem, die niet tot betekenisverschil leidt
Down
- 1. Niet-uitbreidbare woordklasse
- 3. Delen van het lichaam die ingezet worden om een klank uit te spreken
- 4. Een morfeem dat als een zelfstandig woord kan voorkomen
- 5. Uitspraak van de letter r typisch voor Nederlands-Nederlands, en vergelijkbaar met de Engelse r.
- 9. Dit wordt ook wel vormleer genoemd. Deze tak van de taalwetenschap bestudeert de wijze waarop woorden (en soms ook andere uitdrukkingen) gevormd zijn en hoe taalvormen door hun vorm grammaticale noties zoals geslacht, getal, casus, tijd enz. uitdrukken.
- 11. Het fenomeen dat tweeklanken met een meer open mond gaan uitgesproken worden. Het houdt een verlaging van de klinkers in.
- 12. Het abstracte morfeem dat via een achtervoegsel een substantief wil verkleinen. Dit morfeem kent vijf allomorfen.
- 14. Dit is een morfeem dat niet op zichzelf kan voorkomen, ze worden aan de stam van een woord toegevoegd.
