Taal blok 1, les 1

123456789101112131415
Across
  1. 2. Wat je over iets weet of denkt.
  2. 4. Zonder. Niet erbij inbegrepen.
  3. 5. Als iemand uitgaat van zijn eigen gevoel of mening.
  4. 6. Voor een tijdje. Niet voor vast of voor altijd.
  5. 9. Vaak.
  6. 10. Als iemand alleen feiten geeft.
  7. 12. Aan de ene kant.
  8. 14. Blijvend.
  9. 15. Met ... erin.
Down
  1. 1. Als iets klaar is en niet meer verandert.
  2. 3. Af en toe.
  3. 7. Niet stevig.
  4. 8. Aan de ene kant.
  5. 11. Wat je doet in het echt. In het dagelijkse leven.
  6. 13. Stevig.