Taal blok 7, les 1

123456789101112131415
Across
  1. 3. Weer. Opnieuw.
  2. 4. Snel, direct
  3. 5. Ook.
  4. 8. Iemand aansporen om iets te doen. Zorgen dat hij het leuk gaat vinden.
  5. 9. Sinds lange tijd.
  6. 11. Zorgen dat iemand iets niet doet.
  7. 12. Net zoals... Het is alsof...
  8. 13. Met iets omgaan.
  9. 14. Op een opvallende plek staan, liggen of hangen.
  10. 15. Iemand in dienst nemen.
Down
  1. 1. Meemaken. Ervaren.
  2. 2. Denken dat iets waar is. Maar je weet het niet zeker.
  3. 6. In het begin.
  4. 7. Hoewel.
  5. 10. Aan beide kanten.