Across
- 2. Hij heeft een heel stoer __. Maar eigenlijk is hij een heel lieve en zachte jongen.
- 5. Ik zou het nu op een andere manier doen. ik zou het anders ____ .
- 7. Die dokter kreeg vanacht een __ om naar het ziekenhuis te gaan helpen.
- 9. Weet jij wat deze verkeersborden __?
- 12. Die __ jongen verliest elke rugbywegdstrijd. Hij is niet sterk genoeg voor deze sport.
- 14. afgezaagde uitdrukkking
- 15. Wanneer je nieuw bent op een school, is het belangrijk om te ___ en nieuwe mensen te leren kennen.
- 16. Die broers spelen elk in een andere club. Ze zijn elkaars __.
- 19. Zij eet elke dag een stuk chocolade. Het is een __ geworden.
- 21. iets dat niet mag
Down
- 1. Dat meisje kan goed met kinderen __. Ze zou juffrouw moeten worden.
- 3. Het __ hem dat zijn hond was overleden
- 4. daarna
- 6. "Ben je nu alweer je haar aan het goedleggen? Wat ben jij toch ___."
- 8. Toen ik ben gaan bungeejumpen, kreeg ik een enorme ___ kick.
- 10. Schapen __ melk, wol en ook nog eens vlees.
- 11. Jij mag __ ook op mijn feestje komen!
- 13. Ik bereidde de meeste mensen zelf voor. Ik ____ de meeste mensen op.
- 17. Onze hond is enorm waakzaam. Elke nacht is hij heel __ en waakt hij over ons.
- 18. Welke __ speelt de vader bij de opvoeding van zijn kind?
- 20. zegt: ‘Ik moet de trein ___!’ Dit wil zeggen dat hij op tijd in het station moet zijn in het station om de trein te kunnen nemen.
