Thema 2 - week 2

12345678910111213
Across
  1. 5. Een apparaatje waarmee je beter kunt horen.
  2. 6. Als je je aandacht goed bij één ding houdt.
  3. 9. Iets van de ene taal omzetten in een andere taal.
  4. 10. Als een hond zijn staat snel heen en weer beweegt.
  5. 11. Een deel van iemands lichaam dat niet helemaal in orde is.
  6. 12. Een bril met maar één glas.
  7. 13. Zielig, jammer.
Down
  1. 1. Als je niet zo goed kunt horen.
  2. 2. Als je dingen over jezelf vertelt, maar daarbij flink overdrijft.
  3. 3. Een papier waarop staat dat je geslaagd bent voor iets.
  4. 4. Taal waarbij je praat door middel van gebaren.
  5. 7. Iemand die voor zijn beroep gesproken taal vertaalt naar gebarentaal.
  6. 8. Iets terugdoen of terugzeggen.