vakantie

12345678910
Across
  1. 3. Het is een smal bootje
  2. 5. je moet je hier aanmelden als je aankomt
  3. 8. Een winkel op de camping
  4. 10. Je kunt er eten op koken
Down
  1. 1. Wij hebben het 6 weken
  2. 2. Wij nemen hem mee op vakantie om in te slapen
  3. 4. Je maakt een lange reis in de auto
  4. 6. Lang en soms knapperig je kunt het eten
  5. 7. Je kunt er kamperen
  6. 9. Je kan er eten in koken