Across
- 2. wanneer, toen
- 9. het voordeel
- 12. nieuw
- 14. trots
- 17. tevreden, blij
- 20. volgende
- 21. soms
- 22. efficiƫnt
- 23. het onderwerp
- 24. beginnen
- 26. slechts, alleen maar
- 27. hoeveel
- 28. duur
- 30. altijd
- 32. iets
- 35. eigen
- 36. de opleiding
Down
- 1. het merk
- 3. de vriendschap
- 4. laatst(e)
- 5. want
- 6. de vraag
- 7. kiezen
- 8. vooral
- 10. samen
- 11. jammer
- 13. moeilijk
- 15. de voorkeur hebben aan, liever hebben
- 16. beste
- 18. leren
- 19. worden
- 21. de mobiele telefoon, het mobieltje
- 25. nu
- 29. ook
- 31. het antwoord
- 33. als, zoals
- 34. het geld
