Vocabulary unit 2

12345678910111213141516171819202122232425262728293031323334
Across
  1. 1. gitaar spelen
  2. 3. bij een jeugdbeweging aansluiten
  3. 10. verzot zijn op
  4. 11. gek zijn op
  5. 14. zingen
  6. 17. paardrijden
  7. 19. ploegmaat
  8. 20. badminton spelen
  9. 21. teamsport
  10. 24. kruiswoordraadsel
  11. 25. houden van
  12. 26. genieten van
  13. 27. vissen
  14. 32. acteren
  15. 33. samenwerking
  16. 34. duiken
Down
  1. 2. trainen
  2. 4. spannend
  3. 5. fietsen
  4. 6. saxofoon spelen
  5. 7. fitnessen
  6. 8. volksdansen
  7. 9. turnen
  8. 10. verzot zijn op
  9. 12. dansen
  10. 13. ontspannend
  11. 14. surfen op het internet
  12. 15. pottenbakken
  13. 16. schaken
  14. 18. atletiek beoefenen
  15. 22. aan ballet doen
  16. 23. vrije tijd
  17. 28. schaatsen/skaten
  18. 29. een soap kijken
  19. 30. modelbouw
  20. 31. joggen