Vul het voltooid deelwoord in.

1234567891011121314151617181920212223242526
Across
  1. 2. Heb ik jou dat (verwijten).
  2. 3. Is dit voor mij (bestemmen)?
  3. 5. Tot nu toe heeft Raiza zich (handhaven).
  4. 6. Hij heeft die tas (weggrissen).
  5. 9. Ik ben gisteren niet thuis (blijven).
  6. 11. Hij heeft die jongen weer (stompen).
  7. 12. Hajar en Ilham hebben veel avonturen (beleven).
  8. 13. De kaartjes voor deze disco zijn namelijk snel (uitverkopen).
  9. 16. Heb je (checken) of hij ziek was?
  10. 17. Op school wordt teveel (vergaderen).
  11. 19. De boekhandel heeft de prijzen (verhogen).
  12. 21. Die kat heeft me (krabben).
  13. 22. Voor de kaartjes heb ik een maand (sparen).
  14. 23. Heb je je billen wel (afvegen).
  15. 25. Ik heb mijn spullen (verhuizen).
  16. 26. Het was veel werk, maar ik had er ook hard voor (werken).
Down
  1. 1. We zijn daarna naar de disco (gaan).
  2. 2. Ik ben erg (verbazen) over mijn goede cijfers.
  3. 4. Anne is voor de gevolgen (terugdeinzen).
  4. 7. De hele les heeft dat kind (huilen).
  5. 8. Vorige week had ik de kaartjes al (kopen)
  6. 9. Nadine was bijna door de afdelingsleider (schorsen).
  7. 10. De hond heeft de hele dag (blaffen).
  8. 14. Op het kamp was veel regen (voorspellen).
  9. 15. De jongen had zich niet (beheersen).
  10. 16. Ik heb gisteren in de disco (dansen)
  11. 18. Helaas is hij te vroeg (sterven).
  12. 20. Mijn vrienden hebben me om half negen (ophalen)
  13. 24. Ze waren helemaal naar Eindhoven (fietsen).