week1-2

1234567891011121314
Across
  1. 2. Iemand die met vakantie is
  2. 3. Kantoor aan de grens van een land
  3. 5. Een land met aan het hoofd een president
  4. 6. De gewoonte, iets wat altijd zo wordt gedaan
  5. 11. Een eiland dat aan een kant vast zit aan het vaste land
  6. 12. Stiekem spullen van het ene naar het andere land brengen
  7. 13. Een land besturen
  8. 14. Het vasteland
Down
  1. 1. Iets wat je gewend bent om altijd zo te doen
  2. 4. Een van de grote stukken land waarin de wereld is verdeeld
  3. 7. Als je steeds iets anders wilt of vindt
  4. 8. Doel van de reis
  5. 9. Een land met aan het hoof een koning of een koningin
  6. 10. Als er veel bergen zijn