Werkwoorden TT en VT

123456789101112131415
Across
  1. 1. ... je ook mee naar huis? - gaan - TT
  2. 5. ... jij later kapper? - worden - TT
  3. 6. ... je wel altijd voor een rood licht? - stoppen - TT
  4. 8. Dino's ... erg lang gelden - leven - VT
  5. 10. Wij ... snel naar de winkel - lopen - TT
  6. 12. De baby's ... van de kou - beven - VT
  7. 13. De hond ... achter de kat aan - VT
  8. 14. De pastoor ... iedere dag - bidden - TT
Down
  1. 2. Hij ... niet op de vraag - antwoorden - TT
  2. 3. Ik ... de hele dag rond - rijden - VT
  3. 4. De president ... de hele wereld rond - reizen - VT
  4. 7. ... jij toen de jongen naar je lachte? - blozen - VT
  5. 9. Mama ... mij met mijn huiswerk - helpen - VT
  6. 11. Het meisje ... de politie - bellen - TT
  7. 15. Zij ... naar beneden - duiken - VT