winter

12345
Across
  1. 1. in de zomer is het warm maar nu is het
  2. 3. de vader en moeder hebben 1
  3. 4. in de herfst valt regen, in de winter valt er
Down
  1. 2. je hebt geen huis
  2. 3. bruin is een
  3. 5. dit komt na de herfst