woorden op -ig, -(e)lijk en -ing

123456789101112
Across
  1. 4. Dat taartje is heer erg lekker, het is ... .
  2. 6. Deze operatie is erg ... .
  3. 9. Pas op! Dat is heel erg ... .
  4. 10. Iemand die goeie moppen kan vertellen, is erg ... .
Down
  1. 1. Die vrouw draagt geen armband rond haar nek, maar een ... .
  2. 2. Het is vandaag Simons verjaardag, hij is ... .
  3. 3. Een ... bestuurt een land.
  4. 5. Deze vrouw helpt onbekende mensen, ze is erg ... .
  5. 7. We hebben vandaag nog niets gegeten, we zijn ... .
  6. 8. In een debat moet men rekening houden met iedereens ... .
  7. 11. Er zijn hier niet veel mensen, het is hier ... .
  8. 12. Een ... is een soort vis.